CV wateroverlast in de de stad

Recent artikelen in de pers ademen de sfeer dat we wateroverlast in de stad moeten gaan accepteren als een steeds vaker voorkomend verschijnsel. Hoe zijn we in deze situatie terecht gekomen. Er zijn 3 aspecten die een rol spelen:

    • de ontwikkeling van rekentechnieken en basisgegevens
    • de ontwikkeling van vakmanschap
    • de ontwikkeling van extreme buien

    Rekentechnieken en basisgegevens
    In de jaren 70 van de vorige eeuw was het berekenen van het functioneren van rioolstelsels één van de eerste computertoepassingen. Met een statische regenintensiteit als belasting op een gebied werd gecontroleerd of het rioolstelsel deze hoeveelheid neerslag kon afvoeren zonder dat er water op straat optreedt.

    Geen water op straat was een essentiële voorwaarde. De rekenmodellen konden niet correct omgaan met waterstanden boven het dekselniveau van een put. Een waterstand werd in sommige modellen gesimuleerd alsof de putschacht eenvoudig doorliep tot boven het maaiveld. Die benadering gaf zeer onrealistische overschatting van de afvoer in de benedenstroomse leiding doordat de (druk)verhanglijn niet wordt gelimiteerd door het niveau van water op straat in de put.

    Als maximale waterstanden tot dicht onder een putdeksel-niveau werden berekend dan was dat een kwetsbare locatie. Adviesbureaus hanteerden verschillende maatgevende neerslagintensiteiten van 60 l/s/ha (DHV) en 90 l/s/ha (Grontmij). Grontmij onderzocht de 5 minuten regenintensiteiten van de jaren 1928, 1933 en de periode 1950-1959 meer in detail. Mijn ervaring leerde dat rioolstelsels die waren ontworpen op 90 l/s/ha minder problemen hadden.

    In de basisgegevens voor een berekening werden vaak grove inschattingen gemaakt van het afvoerend (verhard) oppervlak dat was aangesloten op een streng of een put. Vaak leidde dat tot een onderschatting van het werkelijke afvoerend oppervlak.

    Eind jaren 80 en in de jaren 90 werden nieuwe dynamische rekentechnieken ontwikkeld. De neerslagbelasting op een systeem was niet langer een constante intensiteit maar een maatgevende bui met tijdsafhankelijk verloop.

    In het kader van de Leidraad Riolering werd module C2200 ontwikkeld om de berekening van het hydraulisch functioneren van rioolstelsels te stroomlijnen en te komen tot uniformere resultaten. Daarbij ging het niet alleen om water op straat maar ook om vuiluitworp via de overstorten.

    Gedurende de jaren 90 was de beoordeling van het functioneren van rioolstelsels vrijwel volledig gericht op het beperken van vuiluitworp met bergbezinkvoorzieningen. Door adviesbureaus werden rekenmodellen gepresenteerd om die vuiluitworp(reductie) te kunnen berekenen. Deze modellen waren op geen enkele manier getoetst aan de praktijk. Daarom werd als basisinspanning gauw gekozen voor het realiseren van een minimale berging van 2 mm, in principe achter elke overstort. In relatie tot vaak grote onnauwkeurigheden in de vaak verouderde of grof geschatte inventarisatie van het afvoerend oppervlak was die 2 mm ook discutabel.

    Veel gemeenten stonden onder grote druk om snel aan de eisen van de waterbeheerders te voldoen. Vooral kleinere gemeenten hebben braaf voorzieningen gerealiseerd. Grotere gemeenten hadden meer mogelijkheden om onder die eisen uit te komen.

    Uiteindelijk is er na de eeuwwisseling een ONRI rapport van de gezamenlijke adviesbureaus uitgekomen met grote kanttekeningen bij de aanpak, als mosterd na de maaltijd. Vuiluitworp is nu vrijwel geen item meer.

    Water op straat was ongeveer 20 jaar buiten beeld. Het was vooral een verschijnsel dat we moeten accepteren. Wateroverlast door extremere buien was tot voor kort helemaal niet aan de orde.

    Vakmanschap

    Extreme buien

    Last Updated on 2025-09-18 17:46 by harrr